Misbaksels en breuk

door Aad Kleijweg

De levensduur van een kleipijp was meestal niet zo erg lang omdat ze zeer kwetsbaar waren. Ook tijdens de fabricage kon er al van alles mis gaan zodat ze niet eens bij de gebruiker terecht kwamen. Dit materiaal werd veelal als afval gestort in of in de omgeving van de productiecentra. Kleipijpen die gebakken moesten worden werden in een grote aardewerken pot geplaatst (pijpenpot) om zo bij de plaatselijke pottenbakker meegebakken te worden gelijktijdig met het aardewerk. Soms droop er loodglazuur van het aardewerk in de pijpenpot met alle gevolgen van dien. Bij het pijpenkopje uit de 17e eeuw op afbeelding 1. gevonden op de Kortedijk Gorinchem zien we daar een voorbeeld van. Onbruikbaar zal dit pijpje niet geweest zijn maar gerookt is hij niet.


Afbeelding 1.


Afbeelding 2.

Erger is het gesteld met het pijpenkopje uit het begin van de 18e eeuw uit Gorinchem op afbeelding 2. We zien een dikke laag loodglazuur die op de ketel is gedropen waardoor ze lelijk en onverkoopbaar is geworden. Bij het kopje zien we ook nog een restant van een ander ketel, waarschijnlijk waren ze door het glazuur aan elkaar vast gekit.


Afbeelding 3.


Afbeelding 4.

Op afbeelding 3 en 4 zien we een prachtig voorbeeld van een pijp uit het midden van de 17e eeuw waar het loodglazuur in de oven van het aardewerk op de pijp is gedropen. Het lidteken dat de pijpen door het glazuur aan elkaar vast kwamen te zitten is goed te zien. Anders is het gesteld met zo'n zelfde trechterpijp op afbeelding 5. uit Gorinchem met als reliëfversiering een staande leeuw. Bij dit exemplaar is waarschijnlijk de oven te heet gestookt met als gevolg dat hij gesinterd is.

 
Afbeelding 5.

Op afbeelding 6 zien we een handvol trechterpijpjes met als reliëfversiering verschillende staande leeuwtjes, met en zonder zwaard, met en zonder kroon of met of zonder een omlijsting van bladranken met oranje appeltjes. Deze pijpjes zijn in Gorinchem gemaakt en ongerookt en als afval aldaar gestort.

 
Afbeelding 6.

Een andere reden waarom pijpjes onverkoopbaar werden was als ze met ingedeukte ketels uit de oven kwamen of als de stelen krom waren getrokken. Op afbeelding 7. zien we gestort materiaal uit Schoonhoven dat daar een mooi voorbeeld van is.


Afbeelding 7.

Ook het trechterpijpje op afbeelding 8. uit het tweede kwart van de 18e eeuw met ingedeukte ketel gevonden in een plantsoen in Delft is daar een mooi voorbeeld van.


Afbeelding 8.

De ovoide pijpenkop op afbeelding 9. uit de 18e eeuw uit Gouda is weer een mooi voorbeeld van loodglazuur dat de pijpenpot is binnen gelopen waardoor de ketels aan elkaar vast bakten. Bij de pijpenkop op afbeelding 10. zien we een ander fenomeen. Pijpenpotten werden namelijk als alle pijpen erin waren geplaatst aangevuld met schrobbelus (gemalen pijpengruis). Bij dit exemplaar is de schrobbelus door het binnengedropen glazuur aan de pijpenkop vastgekit.

  
Afbeeldingen 9 en 10.

Nog een andere reden waarom pijpjes op de stort terecht kwamen was als ze gescheurd of gebarsten uit de oven kwamen. De kromkop lobbenpijpjes uit de 19e eeuw gemaakt in Gouda op afbeelding 11. zijn daar een mooi voorbeeld van.


Afbeelding 11.

Ook alle handelingen die er gedaan moesten worden van pijpenpot leeghalen tot het verpakken van de pijpen in kisten brachten het risico met zich mee dat ze kunnen breken. Ook gebroken materiaal was onverkoopbaar en belande ongerookt op de stort. Op de afbeeldingen 12 en 13 zien we materiaal uit de 19e eeuw dat gevonden is in de polder Achterwillens bij Gouda waar veel pijpmateriaal is gestort.


Afbeelding 12.


Afbeelding 13.

Wat ook opmerkelijk is bij gestort materiaal als het mis gegaan is met een hele partij, dat je het kan treffen veel koppen te vinden van het zelfde model, ongerookt en met het zelfde hielmerk. De afbeeldingen 14,15 en 16 zijn daar een mooi voorbeeld van.

Op afbeelding 14 zien we een partijtje bolle ovoide pijpenkopjes van de Firma P. Goedewaagen & Zoon. Alle kopjes dragen het hielmerk het Wapen van Gelderland en op de linker zijkant van de hiel als bijmerk het Wapen van Gouda. Ze zijn te dateren in het laatste kwart van de 19e eeuw. De pijpenkopjes op afbeelding 15 komen uit de zelfde stort, maar zijn gemaakt door de pijpenmaker Jan Prince & Cie. Het zijn kleine kromkoppen met het hielmerk de Melkmeid. Deze kromkoppen dragen allen aan beide zijden van de hiel het bijmerk het Wapen van Gouda. Ook deze kopjes zijn in het laatste kwart van de 19e eeuw te dateren. Ook de twee grote ovoide koppen op afbeelding 16 zijn gemaakt door Jan Prince & Cie en zijn in het laatste kwart van de 19e eeuw te dateren. Beide koppen dragen het hielmerk de gekroonde 51 en hebben op de linkerzijde van de hiel het bijmerk het Wapen van Gouda.


Afbeelding 14.


Afbeelding 15.


Afbeelding 16.

Dan vindt je soms ook nog pijpjes wat weliswaar geen misbaksel zijn, maar die door natuurinvloeden zoals stromend water er niet meer uit zien. Zo zien we op afbeelding 17 twee pijpenkopjes uit de 17e eeuw die door stromend water volledig zijn versleten.

 

 


Afbeelding 17.

Dat het wel eens goed mis kan gaan in de oven zien we op afbeelding 18. Deze scherf is gevonden in Gorinchem. We zien de rand van een roodbakken pot met daarin pijpenstelen vastgebakken in de loofglazuur.


Afbeelding 18.


Afbeelding 19.

Op afbeelding 19 zien we materiaal wat afkomstig is van een stort van de firma N.V. Goedewaagen. De getoonde pijpenkopjes zijn zo rond 1900 te dateren.

Een aparte pijpenkop is met de afbeelding van een adelaar. Pijp is niet afgewerkt, maar toch gebakken Afb. 20


Afb. 20

Copyright Aad Kleijweg